Het eerste huis op de Scheldekade
aan de haven van Breskens werd in 1928 gebouwd door Marien Clement. Zijn
vrouw zou er een klein winkeltje in levensmiddelen drijven. Zelf zou hij zijn
eigen beroep als visserman blijven uitoefenen. Een jaar later werd in juli
Marinus Abraham, hun enige kind, geboren. Niet verwonderlijk dat voor de
kleine Rinus de wereld uit water en schepen bestond. Spelende op 't
'zandje' aan de kaai zag hij
zijn vader uitvaren, de onbekende zee op. Hij proefde een bijzondere
gevoel, iedere keer weer als vader terug was. En hij hoorde de verhalen over
de belevenissen op zee. Zoals uit vele vissersmonden te horen is ging ook
Rinus gedurende de schoolvakanties mee naar zee en wist hij al snel waar zijn
toekomst lag ..... "Ik was dertien jaar
en een week oud toen ik begon te vissen, verder leren wilde ik niet. Eerst
mocht ik niet mee van de Duitsers, maar nadat vader naar de havencommandant
was geweest en hem verteld had dat ik niet mee moest om te werken, maar om te
leren, kreeg ik een Aus- weis
en mocht ik mee op de BR 30 van mijn vader, een Oostendse
sloep met een 20 pk Kromhout. In februari 1943 lagen we te 'kuilen' voor de
Nieuwe Sluis. De Vlissingen 12 ging toen 'aan het drijven' en botste te- gen
de BR 14, waarna hij ondersteboven ging. Nog een paar konden er overspringen
op de 14 maar twee man niet. Omdat wij een 'hoogdrukje'
hadden was bij ons het motortje vlug op gang en konden we, na het anker eruit
gedraaid te hebben, die mensen redden uit het steenkoude water. Het waren
schipper 'Rikje' Marijs en zijn zoon. Nadat we ze
aan boord hadden, 'sukkelden' we ze in het voorondertje
en ging die schipper 'van z'n zelve af'. Ik hoor zijn zoon nog zeggen:
"Het is gebeurd met vader. " Maar daarna hebben we hem direct
uitgekleed en met wat oude dekens over hem heen wreven we hem warm, waarna
hij erdoor rolde. Ja, alsje zoiets opje dertiende jaar meemaakt, vergeet je dat niet. Maar
echt geschrokken? Nee." Een half jaar later
werd het schip;de BR 30
door de bezetter gevorderd en heeft het daarna eigenlijk doelloos in Gent
gelegen tot het in juni 1944 in Breskens aan de rechtmatige eigenaar werd
terug gegeven. In die tijd werkte Rinus op de kaai en 'n enkele keer viel hij
voor iemand in op de visserij. Bij het bombardement op Breskens, 11 september
1944, verloor Rinus zijn vader. De BR 30 raakte onherstelbaar beschadigd. Na kerst 1944 viste
Rinus anderhalf jaar op de Graauw 2, waar de 'lange Bram' (Van de Broecke) schipper op was, waarna hij op de BR 10
overstapte. Na zijn diensttijd kocht Rinus zelf een 'scheepje' in Nieuwpoort,
maar de tijden waren somber en de motor van het scheepje had zijn beste tijd
ook gehad, waarop hij het, voor dezelfde prijs die hij er
voor had betaald, van de hand deed. Nu ging hij aan boord bij de twee
broers Bram 'van Jas' en Jan 'van Diene' op de
botter van Van de Sande, de BR 14. Hij zou er
twaalf jaar aan boord blijven. Verschillende andere schepen volgden. Later
bleek Rinus een trouwe kracht op de BR 55, waar hij 16 of
17 jaar later afstapte, toen schipper Theeuw Faas stopte en het scheepje verkocht. Voor Rinus volgden er enkele jaren 'op de
wal'. Tot 1983 werkte hij bij het visfileerbedrijf
'Diepvries', om daarna zijn laatste jaar op zee te slijten op de gloednieuwe
Eurokotter BR 15 van Henk Fenijn. In 1984 stapte
Rinus voorgoed aan de wal en begon te werken in de 'peekploeg'
(vissorteerders), die werkzaam is in de gemeentelijke vismijn en zorg draagt
voor de aangelande vis. In al die jaren op zee heeft hij heel wat meegemaakt
.... "Met de BR 22 van De Rooy voeren we
naar het Steendiep. Een 'rottig' zeetje liep er. We draaiden de 'korren'
overboord en een 'oog' van de korrekop pikte achter m'n schabbe
(visserskiel) en ik mee overboord! Ik kreeg het staarttouw te pakken en ik
dacht: wat er ook gebeurd, dit houd ik vast. Zo
hebben ze me terug aan boord getrokken. 'En dan heb ik eens 'n beetje grote
kouwe gehad!' Bij het kacheltje ben ik een 'sleepje' beneden gebleven tot ik
weer goed opgewarmd was. Met een paar oude broeken en truien van Jo en een
stuk touw rond mijn buik ben ik weer aan dek gaan werken. Terug naar Breskens
was er niet bij. Die kleren waren nogal ruim en toen ik thuis
kwam konden we erom lachen. Het was goed afgelopen." "Een andere keer lagen we op de
'Klavers' te vissen, viel ik over een visje aan dek en mijn arm uit de kom.
'Als je denkt dat ik dan geen pijn gehad heb!' Voordat we dan terug in
Breskens waren leek wel een eeuwigheid. De dokter kwam naar mijn thuis,
bekeek de zaak en zei: "Rinus, nou moet ik je pijn doen." Ik moest
op de vloer gaan liggen en hij zette zijn schoen in mijn oksel en dan trok
hij 'eens' aan mijn arm! Maar dat lukte niet. De dokter zei dat ik naar het
ziekenhuis zou moeten, maar ik zei dat hij dan nog maar eens moest proberen.
Hij probeerde het weer, gaf er een grote 'snok' aan en ik gaf een brul en een
grote vloek en het was voor elkaar. Veertien dagen moest ik met m'n 'poot' in
een doek lopen, daarna heb ik er nooit geen last meer van gehad." "En
dan zonder radar in de mist! Je kon enkel opje
gehoor afgaan. Zien deed je niets en een keer gebeurde het dat we ons van een
zeeboot moesten afduwen, die net als ons maar lag te drijven (amper vaart
maakte) in de dikke mist. Maar zoiets tel ik niet mee. Later met radar zag je
alles mooi op je afkomen, maar zonder was het verstandiger 'droog' (ondiep
water) te blijven, waar zeeboten te veel diepgang voor hadden. Een keer in
een sneeuwstorm deed het 'eventjes aardig'. Bij de 'nummer eens' (het eind de
Deurlo) lagen we net een kwartiertje 'voor de
korre' toen er een sneeuwstorm kwam opzetten. Ik zat m'n boterham te eten
toen ze me riepen dat ik boven moest komen om te 'halen'. Het weer was
gewoonweg verschrikkelijk en we moesten flink 'muggelen
' om de 'korre'aan boord te krijgen. En dan naar
binnen, maar we zagen geen hand voor de ogen met al die sneeuw. We moesten zo
snel mogelijk in dieper water komen, want op 'den drogen' zouden we het 'niet
klaren'. Na een 'ogenblikje' varen kwamen we in dieper water in de Deurlo en zagen we een boeitje. Vanaf dat moment waren we
'ervoor klaar' (gevaar geweken). Kort daarop stopte het met sneeuwen, er
stond nog wel een 'kluts zee' maar we hadden tenminste weer zicht. Enkele
anderen die over de 'rugge' naar binnen kwamen
zoals de BR 46 hebben 'aardige capriolen' meegemaakt. Daar is het flink 'droog'
(ondiep) en liepen er 'golven als
kerken'." "Met
de BR 14 hadden we op de 'hornaet' gevist bij de
'Goeree', het vuurschip, en kwam er zuidwesterstorm opzetten. We kregen een
'kluts water' over de botter en de 'koekkoek' (kap
over de ingang naar het vooronder) spoelde van dek af. De haken waarmee het
aan het dek vast stond hadden het begeven. Het vooronder kwam half onder
water te staan. 'Dan hebben we grappen meegemaakt!' Provisorisch met wat
oliegoed probeerden we het gat dicht te maken waarna we het vooron der konden leegpompen. In stroom werden we
achteruitgezet door de zee. Twintig uur deden we erover om binnen te komen.
Nadat we aan 'Westkappel' geraakten, viel tot overmaat van ramp de motor
zonder gasolie. Gelukkig stonden er nog zeilen op de botter. We trokken de
fok erbij op er zo konden we 'schone' door heel het Oostgat
zeilen! We hadden nog een 'busse peterolie' en voor
de 'stad' gekomen gooiden we die in de tank, startten de motor en konden nog
net binnenkomen in de 'kaai-je'. Nou, dat was me het
dagje wel!" "Het
oliegoed in die tijd was van een soort linnen dat je van tijd tot tijd
insmeerde met lijnolie om het nog een beetje waterdicht te houden. Daarna
werd het al snel zo hard als een kei. Had je een paar keer in het buiswater
gestaan, dan sloeg het water er al weer door en was
je weer nat. Het schuurde als de pest. Je 'goed' (kleren) stond stijf van het
zout. Mijn
onderarmen staan nog onder de littekens van de 'mouwvreters'
, een soort puisten die je kreeg door het zand en het water dat
schuurde in je mouwen. Handschoenen waren er nog niet. De dokter kon er niets
aan doen. Met opgestroopte mouwen had ik er geen last van, maar als het
slecht weer was moest je weloliegoed dragen, en waren je armen bedekt. Pas
toen het rubber oliegoed er kwam is het gaan beteren. In de oorlog konje geen laarzen meer krijgen en dan droegen we 'sallepatters', een soort keppen
die over je klompen pasten en die je onder je knieen
dichtbond met een touwtje. Je snapt wel hoe 'droog' onze voeten dan waren. En
als je dan geen olieschorten meer kon krijgen, dan bondje maar een oud stuk
zeil voor je buik en wasje toch een beetje beschermd. Alles ging nog met de
hand. Eerst 'krabbeziften' (krabbetjes uit de garnalen halen) als je op de 'hornaet' ging en dan gewoon ziften. Altijd strontnat. Je
stond gebukt te werken en een beetje goede 'rik' (rug) moest je wel hebben.
Ieder 'vuiltje' werd toen nog uit de 'rauwe hornaot'
geraapt en dan pas gekookt. 'Vuilte'
rapen deden we met twee man aan de 'zoekbak' . In de 'krabbetijd' kon je je lol op; dan bleef je
zoeken. En ondertussen ook nog 'looien'. 's Avonds in bed stonden je handen
er nog krom van. Wat dat aangaat is het nu een stuk beter ge- worden met al
die moderne apparatuur. Toen dan ook half de jaren vijftig het schrijvend
echolood kwam was dat een ongekende luxe. Daarna werd er nog maar af en toe'
gelooid' om te zien welke grond je had. De kracht (motorvermogen) in de
scheepjes in die tijd was ook niet alles. In
stroom kon je niet vissen. Je kwam dan gewoon niet vooruit, ook toen moest
je, net als op de zeilen, na elke sleep terug opvaren en rekening houden met
het tij om zo min mogelijk gasolie 'erdoor te draaien'. Hoe minder dat er
door de pijp werd geblazen, hoe beter. Met geld werd niet gesmeten."
Rinus maakte naast dit alles zeventien jaar deel uit van het bestuur van de
visserijvereniging 'Ons Belang' en droeg ook aan het oprichten van de visserij-cooperatie 'Welbegrepen Eigen Belang' zijn steentje bij.
Vergelijkend bestempelt hij de visserij van toen als 'meer onder elkaar' en
de modernere tijd als die van 'het betere materiaal', zijn de de grotere schepen met hun apparatuur en uitstekende accommodatie.
Het
'open en bloot staan' is niet meer; het is geschiedenis geworden. |